J
==
J Jeremiade zn, vr, daterend uit 1818 en afgeleid van het Franse jérémiade, naar de profeet Jeremia, auteur van de Klaagliederen
1) klaaglied, jammerklacht
==
Zonder straatlantaarns, een buitenlamp of het licht door het raam van een buurhuis was het buiten aardedonker. Dat gold ook voor het huis van de vuurtorenwachter. Abigail was vergeten ergens licht aan te laten. Ze tastte naar de voordeur. Binnen voelde ze naar de lichtknop. De woonkamer zag er beter uit dan ze zich herinnerde en de verflucht was veel minder erg.
‘Dat komt doordat je de ramen open hebt laten staan, idioot,’ mopperde ze op zichzelf. ‘Heeft sheriff Larner niet gezegd dat je voorzichtig moest zijn?’
De gedachte aan criminelen die over het eiland trokken op zoek naar lege huizen die ze konden plunderen was enerverend. Afgezien van Abigails aanwezigheid en haar auto op de oprit zou het huis gemakkelijk voor leeg kunnen worden aangezien. Het was een gemakkelijk doelwit.
‘Het pluspunt is dat de verf er uitstekend uitziet. Jij daarentegen ziet er waarschijnlijk verschrikkelijk uit. Je ruikt ook verschrikkelijk.’
Abigail had sinds ze gearriveerd was niet meer gebaad. Ze had het schoonmaken van de badkamer steeds uitgesteld, maar had nu geen excuus meer. Ze stapte met een emmer en schoonmaakspullen in haar hand over de radio heen, die nog op de trap stond en zei: ‘Als jij schoon wilt worden, moet eerst de badkamer schoon.’
Een enkele veeg met een papieren handdoekje maakte duidelijk dat de badkuip onder een dikke laag stof verborgen was. Hoewel ze dat met minimale inspanning kon wegpoetsen, verleende de roest op het fonteintje minder medewerking. Ook het toilet verzette zich hevig, maar de vloer was wel het lastigst van alles. Het diep ingebakken vuil weigerde zich uit de voegen tussen de tegels te laten schrobben tot Abigail erop aanviel met een bijtende mix van producten waar haar ogen van gingen tranen. Pas toen gaf het vuil de strijd eindelijk op.
De spiegel was als laatste aan de beurt en Abigail hapte naar adem toen ze haar spiegelbeeld zag.
Haar gezicht was bespikkeld met druppeltjes witte verf, waarvan sommige zandkorreltjes bevatten; haar haren klitten samen van het zweet en zaten vol gele vlekken. Ook haar kleren zaten van haar schouders tot haar schoenen vol met verfspetters. Ze herkende zichzelf bijna niet meer. Abigail draaide de badkamerdeur open en liet het bad bijna tot boven toe vollopen.
‘Jammer dat je geen bubbels hebt. Of staalwol. Want dat heb je eigenlijk nodig om jezelf schoon te krijgen.’
Ongevraagd zag ze Justin voor zich, die in de badkuip in zijn met schuim gevulde handen klapte. Abigail deed haar ogen dicht en barricadeerde de emotionele deur toen een spervuur van herinneringen de scharnieren deed rammelen.
Nolo, nolle, non vis, non vult.
Celo, celare, celari, celas.
Er steeg damp van het hete water in de badkuip op. Ze was al jaren niet in bad geweest. Douchen was sneller, eenvoudiger. Voorheen had ze geen tijd gehad om een bad te nemen. Nu had Abigail geen andere keus en bovendien was er meer tijd dan ze kon invullen. Als het bad met de klauwpoten niet zo versleten was geweest, zou het best sjiek zijn. In zijn huidige staat was het rijp voor de stortplaats. Abigail voelde zich zelf ook zo.
Toen ze zich in het bad liet zakken, liep het water over de rand. Onervaren als ze was had ze te veel water in het bad gedaan.
‘Het ziet ernaar uit dat je de vloer weer schoon zult moeten maken.’
Ondanks het slechte begin ontspande het dampende water haar pijnlijke spieren. Na een wasbeurt met een ingezeept washandje voelde ze zich schoon en in elk geval enigszins menselijk.
‘Dat hele badgedoe is eigenlijk best plezierig.’
Haar woorden kaatsten tegen de badkamertegels terug, met ertussendoor een staccato bons. Abigail ging recht zitten en bedekte zichzelf met haar armen. Na een paar seconden stilte deed ze een mededeling.
‘Als dat, eh... iemand was, ik zit in bad. In mijn blootje. Dus kunnen we dat gestamp en gebons een andere keer doen?’
Het bleef stil. Was dat haar antwoord? Zo niet, dan was Abigail niet van plan om op een ander antwoord te gaan zitten wachten.
Ze kroop uit het bad, pakte een handdoek, haastte zich de slaapkamer in en gooide de deur dicht. Nat en bibberend richtte ze zich tot het plafond: ‘Ik, eh, ik ga een poosje weg. Zodat je wat privacy hebt. Dan heb je de boel even voor jezelf.’
Ze trok schone kleren aan, haastte zich van de trap af en struikelde over de radio. Abigail vloog door de lucht, miste de onderste drie treden en kwam op haar handen en knieën terecht. Haar handpalmen deden zeer van de klap. Haar knieën knikten.
‘Au,’ zei ze, meer van de schrik dan van pijn.
Abigail hobbelde de voordeur uit naar haar Volvo, stapte in en overdacht even wat ze zou doen. Haar haren drupten en haar shirt werd nat. Ze kon nergens heen.
‘Behalve naar de bingo,’ zuchtte ze. ‘En waarom ook eigenlijk niet? Deze avond kan niet veel erger worden.’
==
Om de brandweerkazerne te vinden hoefde Abigail alleen maar de rij geparkeerde auto’s van het dorpscentrum een zijstraat in te volgen. Ze stak haar natte haren op in een knot en duwde haar shirt in haar broek in een poging zichzelf iets presentabeler te maken. Ze was zo haastig vertrokken dat ze vergeten was sokken aan te trekken en haar schoenen piepten terwijl ze liep.
‘Dat wordt een mooie eerste indruk. Je brengt je eigen geluidseffecten mee.’
De brandweerkazerne was een onopgesmukt gebouw van B-2-stenen dat twee verdiepingen telde. De deur werd opengehouden door een reclamebord met de tekst elke donderdagavond bingo. Abigail streek een natte haarlok achter haar oor en raapte haar moed bij elkaar.
‘Daar gaan we.’
Een grote zaal besloeg de hele eerste verdieping van de kazerne. Hij stond vol met rijen klaptafels en -stoelen. Bijna elke stoel was bezet. De geur van popcorn en hotdogs leek de lucht te verwarmen. Volwassenen en kinderen zaten aan de tafels te praten en liepen rond. Abigail hoorde mensen over de inbraken praten. Die waren aan elke tafel onderwerp van gesprek en iedereen speculeerde erover wie de boosdoeners zouden kunnen zijn. Sommigen dachten dat het een stelletje tieners waren. Anderen geloofden dat het schooiers waren die ’s nachts vanaf het vasteland naar het eiland kwamen varen. De enige die niet over de diefstallen praatte was een boom van een kerel met bretels aan die vooraan in de zaal stond. Hij had het te druk met het omroepen van getallen in een microfoon en het trekken van de bingoballen. Het grote multiplex bingobord achter hem lichtte op wanneer hij een nieuw getal omriep.
Abigail bleef bij de deur staan, ze voelde zich verlegen en dacht erover terug naar huis te gaan toen ze een bekende stem haar naam hoorde roepen.
‘Hé Abby! Ik ben het, Denny Meloch. Van de veerboot. Weet je nog?’
Hij drong door de menigte naar haar toe, een hotdog in zijn ene hand, een beker bier in de andere.
‘O, hoi. Natuurlijk weet ik nog wie je bent.’
Denny’s ogen lichtten op. ‘Echt waar? Hoe vind je het hier tot dusver?’
‘Het is... kleurrijk.’
Diverse mensen keken haar vluchtig aan. Ze was een vreemde en ze viel op. De vrouwen aan de tafel in de verste hoek deden echter meer dan kijken. Ze vuurden met hun ogen kogels op haar af en fluisterden tegen elkaar.
‘Waarom krijg ik het gevoel dat ik met een punthoed en een bezemsteel Salem binnen ben komen lopen?’
Denny keek haar uitdrukkingsloos aan; de verwijzing ging aan hem voorbij. ‘Wil je komen zitten?’ vroeg hij, op zijn hotdog kauwend. ‘Ik kan wel wat kaarten voor je halen en je het spel leren.’
‘Eh...’
‘Daar ben je, liefje. Ik heb een plaats voor je vrijgehouden.’ Ruth Kepshaw wenkte haar vanaf een nabije tafel en bood Abigail daarmee een welkom excuus.
‘Bedankt, Denny, maar Ruth heeft al... Je vindt het toch niet erg, of wel?’
‘Nee, dat is prima. Dat is prima.’
‘Ik spreek je straks, oké?’
‘Goed. Straks. Geweldig.’ Hij stak zijn duim naar haar op.
Niet zeker hoe ze moest reageren stak Abigail de hare ook op en liep toen naar Ruths tafeltje.
‘Bedankt voor...’
‘Dat ik je van Denny heb gered? Geen moeite.’
Ruth had wel een dozijn bingokaarten voor zich liggen, waarop ze de getallen met de snelheid van een doorgewinterde professional met een viltstift aftekende. Ze gaf vier van haar kaarten aan Abigail, samen met een oranje stift.
‘Pak er een paar van mij, wil je? Ik heb er een die ik scherp in de gaten moet houden.’
‘Ik heb dit niet meer gedaan sinds ik een jaar of acht was.’
‘Het is geen schaken. Het is maar bingo. En let nu op die kaarten.’
‘Ja, mevrouw.’
Tussen de getallen door keek Abigail de zaal rond. Er waren veel mensen, veel onbekende gezichten. Drie tafels verder naar rechts zat sheriff Larner. Hij zag haar ook en knikte.
Halverwege het rondje werd ze zich ervan bewust dat het groepje vrouwen in de hoek haar in de gaten hield. Eentje wees recht naar haar. Janine Wertz was bij hen, en zat nors een sigaret te roken.
‘O jee.’
‘Wat is er?’ vroeg Ruth.
‘De “kippen” waar je me over vertelde, die zijn niet bepaald blij dat ik hier ben.’
‘Hoezo? Wat doen ze?’
‘Ze gapen en wijzen naar me. Ik snap het niet. Ik heb niets gedaan.’
‘Nou, waarschijnlijk gapen en wijzen ze naar je omdat ik ze heb verteld dat je man je heeft gedumpt en ervandoor is gegaan met zijn secretaresse.’
‘Wat? Dat is niet...’
‘Waar? Dat dacht ik al. Ik ben zo vrij geweest dat te verzinnen om te voorkomen dat ze je van het eiland af zouden jagen. Nu kunnen ze medelijden met je hebben in plaats van je te haten.’
Als ze wisten wat er werkelijk gebeurd is, dacht Abigail, zouden ze echt medelijden met me hebben.
‘Beschouw het als een compliment. Als je zo lelijk was als het achtereind van een varken, zou het niemand iets kunnen schelen.’
‘Dat is een creatieve interpretatie.’
‘Ik doe mijn best.’
Een meisje met vlechtjes aan de andere kant van de zaal riep: ‘Bingo!’ en Ruth vloekte en verfrommelde haar kaarten.
‘Dat verdraaide wicht. Ik hoefde alleen 31 nog maar.’
‘We kunnen haar de prijs afpakken. Ze is klein. Ik wed dat je haar wel aankunt.’
‘Denk maar niet dat ik daar niet aan heb gedacht.’
Ronde na ronde kwam en ging. Abigail liet zich door het spel in beslag nemen. Telkens wanneer iemand ‘bingo’ riep, mopperde Ruth over haar verlies en schoof dan een nieuw stel kaarten naar haar toe. Aan het eind van elk spel gingen mensen naar de bar achter in de zaal, waar het eten werd geserveerd en een handvol mannen op krukken zat.
‘De volgende ronde spelen we in een X-formatie,’ kondigde de spelleider aan terwijl hij de ballen rond liet draaien. Hij wilde net het eerste getal trekken toen Hank Scokes, de man die Abigail in The Kozy Kettle had ontmoet, binnen kwam strompelen en een aantal klaptafels omstootte. De meeste mensen keken om bij het geratel.
Hank wankelde. Hij was zichtbaar dronken en droeg nog de kleren waarin Abigail hem de vorige dag had gezien. ‘Sorry,’ riep hij luid fluisterend, voordat hij tegen de stoelen liep en op de grond viel.
Sheriff Larner sprong overeind, klaar om Hank de kazerne uit te sleuren, maar een van de mannen aan de bar kwam hem al te hulp. Hij was jonger en de klep van zijn pet bedekte bijna heel zijn gezicht. Hij hees Hank overeind en leidde hem naar de uitgang toen Hank plotseling Abigail aankeek.
‘Hé. Ik ken jou,’ zei hij alsof ze een verloren gewaande vriendin was.
Nu keken de mensen allemaal naar haar.
Plotseling veranderde zijn toon. ‘Valt er soms wat te zien?’ sneerde hij. De man naast hem keek Abigail boos aan, alsof zij Hank beledigde.
Als Abigail zichzelf in het niets had kunnen laten oplossen, zou ze het gedaan hebben.
‘Nat, breng hem naar buiten,’ zei Larner.
De spelleider liet de ballen weer draaien en probeerde ieders aandacht terug te halen naar het spel. ‘Let op jullie kaarten, mensen. Zoals ik zei, doen we deze ronde een X-formatie.’
Abigail voelde zich zo vernederd dat ze zat te bibberen. ‘Dat was...’ begon ze, maar ze maakte het niet af omdat ze niet kon beslissen of ‘vernederend’ of ‘beledigend’ het juiste woord zou zijn.
Ruth maakte de keus voor haar. ‘Waardeloos. Dat was waardeloos.’
‘Wat mankeert hem?’
‘Hartproblemen,’ antwoordde Ruth.
‘Ben je niet in de war met leverproblemen? Hij was straalbezopen.’
‘Hanks vrouw is een halfjaar geleden gestorven. Dat is zijn hartprobleem.’
‘O,’ was het enige dat Abigail kon uitbrengen. Ze ervoer een abstract soort sympathie voor de man, en was niet bereid zich met hem te associëren of toe te geven dat ze iets gemeen had met een vervelende dronkaard die een scène schopte. ‘Was dat zijn zoon, die bij hem was?’
Ruth snoof. ‘Hemel nee. Dat is Nat Rhone. Hij werkt op Hanks vissersboot. Daarvoor ging hij van boot naar boot omdat niemand hem fulltime in dienst wilde nemen.’
‘Waarom niet?’
‘Hij is ontzettend opvliegend.’
‘Waarom heeft Hank hem dan aangenomen?’
‘Er zijn maar weinig mensen zo chagrijnig als Hank Scokes. Vergeleken met Nat is hij zo mak als een lammetje.’
‘Is Nat een eilander, een inboorling?’
‘Nee. Hij kwam een jaar of vier geleden hierheen. Niemand weet waar hij vandaan komt. Naar wat ik heb gehoord moest de laatste die het gevraagd heeft gehecht worden.’
‘Vriendelijke kerel.’
‘Ooit, ergens heeft iemand Nat onrecht aangedaan. Dat is hij nooit vergeten.’
‘Misschien is zijn man van hem gescheiden en ervandoor gegaan met zijn secretaresse.’
‘Touché,’ pareerde Ruth. ‘Maar wat echt jammer is, is dat Nat Rhone de enige goed uitziende man op het eiland is. Hij heeft alleen een gigantische vrachtwagen nodig voor zijn emotionele bagage.’
‘Is dat je klinische diagnose?’ plaagde Abigail.
‘Let op je kaarten, juffie.’
De mannen aan de bar raapten de omgevallen tafels en stoelen op en maakten zo’n kabaal dat de spelleider moest roepen om erbovenuit te komen.
‘Wat doen die kerels bij de bingo als ze niet meespelen?’
‘De meesten zijn leden van de vrijwillige brandweer. En dat zijn ze geworden omdat ze hier twee avonden in de week voor half geld kunnen drinken.’
‘Wat een onbaatzuchtigheid.’
Een van de mannen, de grootste van het hele stel, bood aan te helpen met de stoelen, maar de anderen wuifden hem weg. Hij was bijna net zo dronken als Hank en stond te tollen op zijn benen.
‘O, o. Volgens mij krijgen we zo een herhaling.’
‘Dat is Clint Wertz. Pas maar op voor hem,’ waarschuwde Ruth haar.
‘Is daar een speciale reden voor?’
‘Hij heeft wat een dame misschien een “dolende blik” zou noemen en wat ik een volkomen gebrek aan ritsbeheersing noem. Hij geeft Janine alle reden om zo kribbig te zijn als ze is.’
‘Is hij Janines man?’
‘Begrijp je nu waarom ze niet bepaald vriendelijk tegen je was? In haar ogen ben jij aas.’
Clint Wertz zwalkte naar de bar en bestelde nog een rondje. Abigail zag dat Janine naar hem keek met een weemoedige blik, waar evenveel boosheid als medelijden in te lezen was. Haar uitdrukking vertelde Abigail dat missen wat je nog had net zo pijnlijk kon zijn als missen wat je verloren had.
‘Het laatste spel van vanavond is een jackpotronde,’ sprak de spelleider in de microfoon. ‘Het gaat om een geldprijs van driehonderd dollar.’
De menigte in de zaal viel bijna helemaal stil. Ruth rolde haar mouwen op alsof ze zich klaarmaakte voor een vuistgevecht. ‘Dit is de grote klapper, lieverd, en die is voor mij. Natuurlijk zeg ik dat elke week, maar deze keer meen ik het.’
‘Wat wil je dat ik doe?’
‘Hou die kaarten in de gaten als een havik.’
Abigail salueerde naar Ruth en deed wat haar gezegd was.
Met elk getal dat werd afgeroepen steeg de spanning in de brandweerkazerne. Zelfs de mannen aan de bar werden stil. Abigail had twee kaarten om in de gaten te houden. Geen van beide toonde veel potentieel. Ruth had ze gemakkelijk zelf bij kunnen houden, maar deed alsof ze een partner nodig had, een gebaar dat Abigail erg waardeerde. Ze was voor de verandering weer eens nuttig. Ze had zich al een eeuwigheid niet nuttig gevoeld.
‘Bingo!’ riep een man met een vest aan.
‘O, verdorie.’ Ruth veegde haar kaarten op een hoop.
‘Die kerel is wel een jaar of zeventig,’ zei Abigail vanuit haar mondhoek. ‘Volgens mij merkt hij het niet eens als je zijn zakken rolt.’
‘Die seniele Elton Curgess zou maar wat blij zijn als ik zijn zakken ging doorzoeken. Laten we wegwezen voor ik die ouwe klootzak wurg.’
Samen sloten Abigail en Ruth zich bij de mensen aan die de brandweerkazerne uit en naar hun auto’s liepen.
Buiten kwam sheriff Larner naar hen toe. ‘Blij te zien dat u kon komen,’ zei hij tegen Abigail.
‘Ja, het was leuk. Ik had het spel in jaren niet gespeeld.’
‘Nee? Nou, in Ruth hebt u een uitstekende leraar. De beste van de beste. Als er iemand is die u de kneepjes kan leren, is zij het wel.’ Larner legde het er te dik op met zijn plattelandsvriendelijkheid.
Ruth schonk hem een namaakgrijns. ‘Dat ben ik. De meester-bingospeler.’
‘Rij voorzichtig, meisjes,’ zei hij terwijl hij wegliep.
‘Is hij altijd zo...?’
‘Bemoeizuchtig terwijl hij doet alsof hij dat niet is? Jazeker. Maar hij is de enige wetsdienaar die we hebben op het eiland, hij en zijn hulpsheriff, Ted Ornsey. Het punt met Caleb Larner is dat niets hem ontgaat. Dat maakt hem een heel goede sheriff. En tegelijk een lastpak.’
Dat bevestigde Abigails eerdere vermoeden. De sheriff was niet alleen maar gastvrij. Hij probeerde haar uit te horen.
‘Caleb heeft de laatste tijd meer reden om een lastpak te zijn,’ vervolgde Ruth. ‘Hij heeft een dochter in Raleigh. Ze is zesentwintig, heeft alvleesklierkanker en geen ziektekostenverzekering om over naar huis te schrijven, dus de rekeningen stapelen zich op. Zijn vrouw is al maanden bij haar. Caleb helpt zoveel hij kan. Hij werkt veel over, maar kan niet vaak naar het vasteland om haar op te zoeken. Akelig, zo jong als ze nog is.’
Abigail kende sheriff Larner nauwelijks, maar toch ging haar hart naar hem uit. Er was geen volmaakte manier om het te zeggen, geen enkele uitspraak die niet onbenullig of banaal was. ‘Dat is triest,’ zei ze.
‘Dat is het zeker.’
‘Wil je dat ik met je naar de auto loop, Ruth? Ik heb gehoord dat er een crimineel element huizen loopt te plunderen op het eiland.’
‘Die diefstallen. Het gesprek van de dag. Iedereen praat erover, maar niemand heeft enig idee. Het zou handig zijn als er iemand kon zeggen wie het doet.’ Ze schudde haar hoofd. ‘Bedankt voor je aanbod om mijn bodyguard te zijn, maar mijn auto staat hier.’ Ruth had een plekje pal voor de brandweerkazerne bemachtigd.
‘Geluksvogel. Ik sta zo ver weg geparkeerd dat ik mijn auto net zo goed thuis had kunnen laten.’
‘Het heeft niets met geluk te maken als je een uur te vroeg komt.’
‘Wauw, jij bent toegewijd.’
‘Volgens mij bedoel je “gestoord”.’
‘Technisch gesproken zijn het geen synoniemen, maar soms betekenen ze wel hetzelfde.’
Ruth stapte in een oude hemelsblauwe sedan met een bumpersticker waarop stond: klaag nixon aan. In het dashboard zat een gleuf voor een cassettespeler en de kobaltblauwe leren stoelen verkeerden in prima conditie. De auto zag eruit alsof hij zelden de garage uit kwam.
‘Dat is een mooie wagen. Rij je er vaak in?’
‘Schat, ik woon op een eiland. Er zijn hier niet veel plekken waar je heen kunt rijden.’
‘Dat begin ik ook te beseffen.’
Ruth startte haar auto. ‘Leuk te zien dat je je onder de mensen begeeft, Abby.’
Abigail had Ruth niet verteld hoe ze heette, maar het verbaasde haar niet dat ze het wist.
‘Maak je geen zorgen. Merle heeft me over je ingelicht. En ik beloof je dat je koffie de volgende keer niet zo heet zal zijn.’
Terwijl ze Ruth nakeek vroeg Abigail zich af of Merle over haar had lopen roddelen of dat hij haar weer probeerde te beschermen. Abigail was niet naar Chapel Isle gekomen om vrienden te maken, maar met Janine, de John Deere-tweeling, Hank Scokes en zijn maat Nat Rhone had ze wel al vijanden gemaakt. Ze hoopte maar dat Merle het niet ook op haar voorzien had.
==
‘Ik ben er weer,’ verkondigde Abigail terwijl ze aarzelend haar hoofd om de voordeur van het wachtershuis stak. Het was een opluchting om niet zoals gisteren in volslagen duisternis thuis te komen. Toen realiseerde ze zich dat ze de lampen niet expres had aangelaten. In haar haast was ze gewoon vergeten ze uit te doen.
Met de ramen dicht was de scherpe geur van verf en schoonmaakmiddelen tot een overweldigende stank ingedikt. Toch kon Abigail nog steeds het vuur van de vorige avond ruiken. Dat was een geur die ze niet kon vergeten, zelfs als hij er niet was.
‘Luister, ik heb een zware dag gehad en ik zou het op prijs stellen als ik vanavond geen geluiden meer hoorde. Alsjeblieft,’ voegde ze eraan toe, en ze zette de omgevallen radio recht en liep naar boven.
Ze trok twee lagen pyjama’s aan, deed snel haar lenzen uit en haastte zich de badkamer uit, waarbij ze twee keer controleerde of het licht uit was. Abigail keek nog een keer achterom voordat ze haar slaapkamerdeur dichtdeed. Het licht was uit.
‘Hopelijk blijft het zo.’